Als leerlingen of studenten die gelijk geschikt zijn minder mogelijkheden krijgen in ons onderwijssysteem, is dit kansenongelijkheid. Ook wanneer leerlingen of studenten geen gelijke toegang hebben tot goed onderwijs of tot goede lessen, begeleiding of ondersteuning, is er sprake van ongewenste kansenongelijkheid. Verschillen tussen scholen dragen bij aan deze kansenongelijkheid. Meer hierover in de video hieronder. 

Mijn naam is Suzanne Rijken.

Ik ben inspecteur hoger onderwijs
en ik ben auteur van het hoofdstuk...

...‘Kansengelijkheid en schoolloopbanen’ in deze Staat.

Wat we de afgelopen jaren hebben gezien is
dat de scholen zijn die meer dan andere scholen...

...erin slagen om hun leerlingen
de referentieniveaus te laten behalen.

Ook als we scholen met een gelijk schoolgewicht
met elkaar vergelijken...

...dan zien we grote verschillen.

Het schoolgewicht van een school beschrijft
de risico's op achterstanden...

...van de leerlingenpopulatie aan de hand van
een sociaal-economische achtergrond.

Laten we bijvoorbeeld eens kijken
naar rekenen in het basisonderwijs.

Op de X-as zien we het schoolgewicht.

Scholen aan de rechterkant van die figuur
hebben een leerlingenpopulatie...

...met een groot risico op achterstanden,
terwijl scholen aan de linkerkant van die figuur...

...een leerlingenpopulatie hebben
met een laag risico op achterstanden.

En op de Y-as zien we het percentage leerlingen
dat minimaal het referentieniveau 1F behaalt.

Niveau 1F is nodig om door te kunnen stromen
naar het vmbo.

Gemiddeld lukt het scholen met een hoog schoolgewicht
het minder goed om een hoog percentage leerlingen...

...op niveau 1F te krijgen.

En dat is ook wel logisch...

...want dat zijn scholen met een populatie
met een groot risico op achterstanden.

Maar kijken we nou naar de spreiding
rondom het gemiddelde...

...dan valt het volgende ons toch op.

Namelijk dat ook scholen met een hoog schoolgewicht...

...in staat blijken om zo'n 100 procent van hun leerlingen...

...op het niveau 1F te krijgen
bij uitstromen eind groep 8.

En aan de andere kant zijn er scholen...

...met een relatief laag schoolgewicht...

...maar nog 10 tot 15 procent van de leerlingen...

...dat niveau 1F niet halen.

Dus wat we eigenlijk zien is
dat er grote verschillen zijn...

...binnen vergelijkbare scholen in het percentage
leerlingen dat het niveau 1F behaalt.

Kortom, er zijn best grote verschillen tussen scholen.

Ook binnen vergelijkbare groepen van scholen.

En dat betekent dat er scholen zijn
die het hartstikke goed doen...

...maar dat er ook scholen zijn die
mogelijk nog wat beter kunnen.

Uit De Staat van het Onderwijs 2024

We lichten over dit onderwerp nog een stukje uit de Staat van het Onderwijs 2024 uit. 

Hoofdstuk 3.1. Hoofdlijnen Kansengelijkheid en schoolloopbanen

Schoolverschillen in behalen referentieniveaus bij vergelijkbare leerlingenpopulatie

Leerlingen aan het eind van het basisonderwijs (bo) zouden allemaal minimaal het referentieniveau 1F moeten behalen voor lezen en rekenen, om met een goede basis naar het vervolgonderwijs te gaan. Leerlingen die naar vmbo-g/t, havo of vwo gaan, moeten het streefniveau 2F/1S behalen (zie ook hoofdstuk 2). Niet alle scholen slagen erin om hun leerlingen op deze niveaus te brengen. De mate waarin dit lukt verschilt, zelfs als scholen een vergelijkbare leerlingenpopulatie hebben. Dit geldt met name voor de rekenvaardigheden. Schoolverschillen laten zien dat er scholen zijn met een uitdagende leerlingenpopulatie − leerlingen die kans lopen op onderwijsachterstanden als er geen extra ondersteuning wordt geboden − die er in slagen wel veel leerlingen in voldoende mate toe te rusten voor vervolgonderwijs, in tegenstelling tot andere scholen met een vergelijkbare leerlingenpopulatie.