Als leerlingen of studenten die gelijk geschikt zijn minder mogelijkheden krijgen in ons onderwijssysteem, is dit kansenongelijkheid. Ook wanneer leerlingen of studenten geen gelijke toegang hebben tot goed onderwijs of tot goede lessen, begeleiding of ondersteuning, is er sprake van ongewenste kansenongelijkheid. Verschillen tussen scholen dragen bij aan deze kansenongelijkheid. Meer hierover in de video hieronder.
Uit De Staat van het Onderwijs 2024
We lichten over dit onderwerp nog een stukje uit de Staat van het Onderwijs 2024 uit.
Hoofdstuk 3.1. Hoofdlijnen Kansengelijkheid en schoolloopbanen
Schoolverschillen in behalen referentieniveaus bij vergelijkbare leerlingenpopulatie
Leerlingen aan het eind van het basisonderwijs (bo) zouden allemaal minimaal het referentieniveau 1F moeten behalen voor lezen en rekenen, om met een goede basis naar het vervolgonderwijs te gaan. Leerlingen die naar vmbo-g/t, havo of vwo gaan, moeten het streefniveau 2F/1S behalen (zie ook hoofdstuk 2). Niet alle scholen slagen erin om hun leerlingen op deze niveaus te brengen. De mate waarin dit lukt verschilt, zelfs als scholen een vergelijkbare leerlingenpopulatie hebben. Dit geldt met name voor de rekenvaardigheden. Schoolverschillen laten zien dat er scholen zijn met een uitdagende leerlingenpopulatie − leerlingen die kans lopen op onderwijsachterstanden als er geen extra ondersteuning wordt geboden − die er in slagen wel veel leerlingen in voldoende mate toe te rusten voor vervolgonderwijs, in tegenstelling tot andere scholen met een vergelijkbare leerlingenpopulatie.